Het moest er van komen deze derde dag. Na enig aandringen van de nomadenfamilie stapt mijn dappere lief op een kameel en loopt een rondje. Eerlijk gezegd, ik durf niet. Ik mij heb voorgenomen niet op een paard en kameel te gaan zitten. Een van mijn angsten bij het ouder worden is, dat je bij een val snel botbreuken oploopt. Ik baal wel van mijzelf, dat ik het niet doe!
We gaan dus maar een stukje in de zandduinen lopen met onze gids en dat is best zwaar, vooral als je een zandheuvel op wilt lopen. Ver achter de zandduinen ligt het Khogno Khaan gebergte. De ‘weg’ er naar toe loopt dwars door de steppe. Tegen het gebergte aan ligt de ruïne van de Ovgon Tempel. Onvoorstelbaar dat hier eeuwen lang monniken hebben kunnen leven in grote afzondering. In haar hoogtijdagen woonden er wel duizend monniken. Na dit bezoek aan de zandduinen en de tempel gaan we op weg naar het Lun gebied, waar ons de volgende overnachting bij een nomadenfamilie wacht. Langs de weg liggen veel dode paarden, geiten en koeien, opgeblazen rond of tot op het bot vergaan. Onderweg helpt onze chauffeur een familie met pech, een lekke band. Bizar genoeg krijgen wij zelf vijf minuten later ook een lekke band. Grappig is dat de familie die achter ons rijdt ons nu helpt. Het klusje is snel geklaard. We rijden nog een eindje op de gewone weg en dan duiken we de steppe in op zoek naar onze nomadenfamilie. Na een half uur schudden en hobbelen is er nog steeds geen ger of familie te vinden. In de verte lopen een oude man en een vrouw. Dichterbij gekomen zie ik dat zij met een schepnet in één vloeiende beweging droge poep opscheppen en over hun hoofd in de mand gooien, die zij op hun rug dragen. Droge poep is ‘gratis’ brandstof voor hun kacheltje. De chauffeur spreekt hen aan en het blijkt dat onze nomadenfamilie enkele dagen eerder is ‘verhuisd’.
We moeten het hele eind terug naar de weg om op een andere plek weer de steppe in te rijden. Na kilometers rijden zien we drie witte stipjes. Dat moeten de gers van de familie zijn. En inderdaad. Iedereen is hard aan het werk. Bij de ‘verhuizing’ blijken twee kuddes door elkaar geraakt te zijn. Zij zijn deze nu weer aan het scheiden. Telkens wordt er een groep geiten binnen de kraal gedreven door twee kinderen op paarden. De volwassenen kijken vervolgens welke dieren van hen zijn. De ‘vreemde’ dieren worden enigszins hardhandig aan poot en staart gepakt en over de afrastering gegooid. De kinderen drijven deze weer bij elkaar om ze vervolgens weg te brengen ergens in de steppe. Naast onze ger zie ik dat de gastheer een geit slacht.
Hij legt het dier op de rug tussen zijn benen, maakt een kleine snee in de buik en gaat met zijn hand naar binnen om in één vloeiende beweging de aorta bij het hart los te trekken, zo begrijp ik later. Normaal gesproken durf ik hier niet naar te kijken, maar hier midden in de Mongoolse steppe voelt het normaal. Ik denk terug aan onze twee jaar in Afrika tussen 1981 en 1983. Bij ons afscheid hebb
en we achter ons huis een geit laten slachten. Dat ging met veel bloed gepaard, maar ook toen kon ik er gewoon naar kijken. ’s Avonds hebben onze Keniaanse vrienden de geit op een groot vuur gegrild en van kop tot staart verorberd.
De manier van slachten in Mongolië is niet alleen veel minder bloederig en vies, het dier lijkt ook nauwelijks te lijden. Het slachttafereel speelt zich af voor het ‘keukentje’ waar onze gids de maaltijd klaar gaat maken. Wie weet krijgen we straks een stukje geit!?