Nauwelijks bijgekomen van Teheran, heeft de gids ons ’s avonds om tien uur alweer bij het station afgezet voor de nachttrein naar Esfahan. Omdat we zowel het treinkaartje, als de aankondigingsborden niet kunnen lezen, zoeken we contact met treinpersoneel. We maken uit de reacties op dat de trein vertraging heeft. In de drie uur (!) dat we in de grote hal zitten te wachten, zijn we een echte bezienswaardigheid. Er worden stiekem foto’s van ons gemaakt, anderen willen openlijk met ons op de foto en weer anderen proberen een gesprekje in zeer gebrekkig Engels te voeren. We worden tig keer gewaarschuwd dat onze trein er nu is…., maar dan blijkt het toch niet te kloppen. Eindelijk rond half één ’s nachts is het zover. We delen de coupé met een jong Iraans stel. Ook zij spreken geen Engels, waardoor het sfeertje in deze kleine, benauwde coupé een beetje Kafkaiaans aanvoelt. Gezien het late tijdstip proberen we maar snel te gaan slapen. De Iraanse vrouw houdt die nacht angstvallig haar hoofddoek om.
Onrustig slapend in deze nachttrein roept de naam Perzië bij mij herinneringen op. Ik denk aan de uitdrukking ‘Dat is een wet van Meden en Perzen’. Ik kan mij ineens het gezicht van de Sjah van Perzië voor de geest halen. Hij was bevriend met ons koningshuis. Ik moet denken aan de sprookjes van Duizend-en-een-nacht, die ik in mijn puberteit met rode oortjes heb gelezen. En dan er is de naam van de stad waar we naar op weg zijn, die mij bekend voorkomt: Esfahan. Na enige hersengymnastiek weet ik het.
Het is het gedicht ‘De tuinman en de dood’, dat ik tijdens mijn lagere schooltijd uit mijn hoofd heb moeten leren. In de jaren vijftig was het een didactisch principe om door middel van het uit het hoofd leren van gedichten, het geheugen van kinderen te trainen. Ik weet nog dat ik dat erg leuk vond en het goed kon. Zo dreunde ik ook als tienjarige het redelijk lange gedicht ‘Boerke Naas’ van Guido Gezelle moeiteloos uit mijn hoofd op.
Het is vroeg in de ochtend als we het station van Esfahan binnenrijden. Aan het eind van het perron staat een ontvangstcomité van een of andere Islamitische vereniging. Zij heten ons welkom en bieden de binnenkomende reizigers snoepjes aan. Met de gids, die ons opwacht, brengen we een bezoek aan de Masjid-i-Sjeik Lutfullah moskee met zijn beroemde blauwe koepel. Deze moskee ligt aan het Plein van Emam, een van de grootste pleinen ter wereld, waar ook het Ali Qapupaleis aan ligt. Bijzonder verrassend is de grote Armeens wijk met een prachtige kathedraal, de Vank. Zelfs, hoewel niet groot, is er een Joodse gemeenschap.
Moe van de vele indrukken en de hitte (40+) kunnen we eind van de middag op onze hotelkamer met airco even bijkomen. Het lijkt alsof we al weken onderweg zijn. We vinden de paar Iraniërs die we ontmoet hebben erg aardig en heel open naar ons. In het westen wordt Iran als een grote bedreiging gezien vanwege de vermoedens dat er plutonium wordt opgewerkt voor kernwapens. Vlak buiten Esfahan ligt zo’n kerncentrale. De jarenlange westerse sancties raken vooral de gewone burger en de angst voor de nieuwe sancties vanuit de V.S. is dan ook groot. Onze gidsen in Teheran en Esfahan zijn daar eerlijk over. Kort geleden vonden er betogingen in verschillende Iraanse steden plaats, die ook gericht waren tegen corruptie bij de overheid en die al snel uitliepen op anti-regeringsbetogingen. We bedenken ons, dat de nabije toekomst er voor de 80 miljoen Iraniërs op dit moment niet hoopvol uitziet.
Met het visitekaartje van ons hotel op zak, voor de zekerheid als we de weg niet terug kunnen vinden, gaan we deze tweede avond op zoek naar een eetgelegenheid.